Presb. Luik, A. 1506-1531 (1504-1551) Den Bosch Heer Laurens Cuyper, Cuper(s), was een zoon van Claes Cuyper van Uden en werd vermoedelijk ook in Uden geboren. Hij had twee broers en drie zusters: Aert, Rombout, Aleyt en nog twee zusters van wie de naam niet bekend is. Aert was clericus. In 1485 wordt hij vermeld als plaatsvervangend koster van Uden en in 1510 als rector van het altaar van St.Joris en St.Sebastianus in dezelfde plaats. Aert bediende dit altaar toen zelf. Zijn broer Rombout (Romboldus) had een zoon die eveneens Rombout heette. Deze was in 1524 absent rector van de kosterij van Erp en wordt in 1547 en 1551 genoemd als koster van Uden. Ook in 1566 resideerde hij in die plaats, nu als rector van de Mariakapel en van het altaar van St.Jacobus en St.Anthonius. Hij was clericus en wordt omstreeks 1550 genoemd als echtgenoot van een zekere Lynken. Heer Laurens' zuster Aleyt was waarschijnlijk getrouwd met Wouter Cuypers. Ze had een dochter Aleyt en mogelijk ook een zoon Ariaen. Eén van haar zusters was getrouwd met een zekere Roef (Rodolphus) en had van hem twee zoons: meester Rommut (Rumoldus) en Aert. Meester Rommut Roefs was in 1536 rector van de St.Agneskapel te Boekel in de parochie van Uden. Van 1547 tot 1566 is hij vervolgens bekend als residerend rector van de kerk van Velp. Zijn broer Aert Roefs had in 1551 nog vier minderjarige kinderen. De laatste zuster van heer Laurens was getrouwd met Ariaen Michielss en had van hem een zoon Roloff (Rodolphus). Deze woonde omstreeks 1550 als man van een zekere Jutken in Erp. 1) Heer Laurens zal aanvankelijk artes gestudeerd hebben want een enkele keer wordt hij wel aangeduid als her ende meester Laurens Cuyper. Na zijn studie verhuisde hij naar Den Bosch waar hij aan de Triniteit ging wonen en vanaf 1504 actief was als notaris. Zijn notariële akten bestaan voor het grootste deel uit testamenten van begijnen en werden alle op het Groot Begijnhof opgesteld. Van 1510 tot 1537 wordt heer Laurens ook vermeld als vice-cureit van de kerk op het Groot Begijnhof, hoewel hij dit waarschijnlijk al in 1504 was. Op 1 september 1532 stelde Laurentius Cuyper, presbiter, vicecuratus parrochialis ecclesie Beghinarum opidi de Buscoducis, een testament op van een begijn dat hij valideerde met zijn priesterzegel. Een testament dat op 15 augustus 1537 door een parochiaan van de St.Jan werd verleden voor heer Henrick Nyels, vice-cureit van de St.Jan, voorzag hij eveneens van zijn zegel omdat heer Henrick zelf geen zegel bezat. Heer Laurens wordt van 1515 tot 1536 behalve als vice-cureit ook genoemd als beneficiant of capellaen van de Begijnenkerk. In 1524 was hij er rector van de derde fundatie van het altaar van St.Anthonius en de vier kerkvaders, terwijl hij er in 1510 ook de eerste fundatie van het St.Willibrordusaltaar bediende. Toen de meesteressen van het Groot Begijnhof in 1536 van de executeurs-testamentair van Mariken Jans van Doerne een zilveren kelk in ontvangst namen verzochten ze hem de kwitantie te schrijven: "Ende want wij nyet wael scrijven en cunnen soe hebben wij onsen capellaen ghebeden deze quitancie te scrijven." Heer Laurens deed hetzelfde voor Margriet van Erp, kluizenares op het Groot Begijnhof, die bij dezelfde gelegenheid 2 Karolusgulden had ontvangen. Van Margriet van Erp vermeldde Schutjes in 1873: "Deze begijn telde 55 jaren toen zij op den feestdag der H.Margareta in de maand julij 1534 het voorregt genoot door Laurentius Cuijper, pastor of vicecuratus van het begijnhof, opgesloten te worden." 2)
Heer Laurens - die in 1524 ook optrad als één van de drie uitvoerders van het testament van heer Jan van Gouda - maakte zelf zijn testament in 1547. Op 24 april van dat jaar overhandigde hij dit eigenhandig geschreven testament aan heer Adriaen Preyser (nr.324). Hij was toen nog gezond van lichaam want de overhandiging vond plaats in het huis van heer Adriaen. Bovendien kocht heer Laurens op 12 juli 1548 ten overstaan van schepenen van Den Bosch nog een erfcijns uit goederen te Erp van Lucas, zoon van Lucas Lucass. Op 3 maart 1551 voegde hij ziek op bed gelegen in zijn woonhuis een codicil toe aan zijn testament. Hij overleed nog dezelfde dag. Uit het testament en codicil blijkt dat heer Laurens in 1547 inmiddels habituaet of beneficiant was van de St.Jan. Of hij ook nog een beneficie bezat in de Begijnenkerk is niet duidelijk. Wel wilde hij in deze kerk begraven worden en liet hij aan de pastoor en beneficianten van die kerk een legaat na: "mijnen gulden rinckdraet, weert wesende omtrent twelff gulden". Hiervan moest 7 gulden besteed worden aan missen, terwijl de resterende 5 gulden bestemd was voor de pastoor. In ruil daarvoor wilde heer Laurens "dat hy mynen naem scryft int erfdoot boeck, naest myn heer Gherit van Beest, jaerlicx voer mij opten stoel sondaichs te bidden". Heer Gherit van Beest (nr.37) was op 6 april 1510 als pastoor van het Groot Begijnhof overleden en zal heer Laurens enkele jaren eerder hebben aangesteld als zijn vice-cureit. 3)
Verder wordt in het testament ook een aantal familieleden vermeld. Zo liet heer Laurens aan zijn zuster Aleyt zijn beste tabbaard en een zilveren kruis na, terwijl haar gelijknamige dochter een zwarte tabbaard en een zilveren lepel zou krijgen. Zijn zuster werd tevens ingesteld als naeste erfgenaem en zou als zodanig alle niet-gelegateerde goederen erven. Andere legaten waren bestemd voor zijn zwager Wouter Cuypers, voor zijn neven meester Rommut [Roefs], pastoor van Velp, Rombout [Cuypers], koster te Uden, Roloff Ariaen Michielss en Ariaen Wouters, alsook voor de vier minderjarige kinderen van zijn neef Aert Roefs. Tot zijn executeurs benoemde hij heer Gherit van Oisterwijck alias Berck, beneficiant van de St.Jan, en Claes van Ravesteyn. Meester Rommut moest hun bij de uitvoering van het testament assisteren. Deze laatste had in het testament ook heer Laurens' boeken, zegel en notariaet teken toebedacht gekregen. Met het notariaet teken wordt misschien het stempel bedoeld dat veel notarissen in deze tijd gebruikten om hun signet onder hun akten te plaatsten. In dat geval moet het wel van na 1531 dateren want al heer Laurens' akten van vóór die tijd zijn voorzien van een handgetekend signet. Zijn notariële minuten en concepten ("prothocollen ende notulen") liet hij na aan heer Gherit van Oisterwijck alias Berck die onder de naam Gherardus Berck na 1551 ook inderdaad als notaris actief was. 4)
|
Noten | |
1. | GAH, Coll.LK2, stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard (vidimus d.d. 6 apr.1551 van akten van 24 apr.1547 en 3 mrt.1551); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 112, 113, II 272, 273, 274, 296; Bijsterveld, Laverend, I 344 nr.2786, vgl. II 529 nr.991; Vgl.: Boeren, "Uit de parochiegeschiedenis", 96 (Mr. Claes Willems Laureyssen die Cuyper, vice-cureit van Tilburg ca.1522). |
2. | APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.28; Bijlage II 134.7, 134.9, 229.1 t/m 229.11, 324.1, 406.5; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 83, II 263, 264, 265; Schutjes, Geschiedenis, IV 311, 366, 368; Bijsterveld, Laverend, II 659 nr.2666; RANB, GB, akte d.d. 1 sept.1532; APB, St.Jan II, katern met kwitanties d.d. 8 apr. - 24 juni 1536; Zie ook: Van Dijck, "Kluizenaressen", 6; Verwijzing naar een akte van heer Laurens: GAH, RVA 707, p.10 (regest 157) (27 mei 1504). |
3. | Bijlage II 345.11.2; GAH, Coll.LK2, stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard (vidimus d.d. 6 apr.1552 (n.s.) van akten van 24 apr.1547 en 3 mrt.1551); GAH, GB 523 (3 mrt.1551); SABNOV, OA Erp 1303 (12 juli 1548). |
4. | GAH, Coll.LK2, "stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard" (vidimus d.d. 6 apr.1552 (n.s.) van akten van 24 apr.1547 en 3 mrt.1551); GAH, GB 521 (31 juli 1551); AAP II, 's-Hertogenbosch (9 dec.1556) (= RANB, RSA 342). |